


Het kasteel van Combourg werd in de 12e eeuw gebouwd op een heuvel met uitzicht op het rustige meer door de bisschop van Dol. Het werd vervolgens de residentie van verschillende families, waaronder de De Duras, voordat het in 1777 werd gekocht door de vader van François René de Chateaubriand.
De illustere Romantische schrijver bracht er 12 jaar van zijn jeugd door en beschreef de plek in zijn Mémoires d’Outre-Tombe als een mijlpaal voor zijn jeugd en toekomst: “In Combourg ben ik geworden wat ik ben”. Desondanks beschreef Chateaubriand zijn leven op het kasteel als eenzaam, somber en beangstigend. Als kind moest hij zijn kamer in een van de kerkers van buitenaf bereiken: “Het raam van mijn kerker kwam uit op de binnenplaats; overdag kon ik de kantelen van de tegenoverliggende gordijnmuur zien, waar schorskevers groeiden en een wilde pruimenboom bloeide. Mijn enige metgezellen waren een paar gierzwaluwen die in de zomer schreeuwend in de gaten in de muren vlogen”. Het kasteel van Combourg heeft de reputatie te worden achtervolgd door verschillende personages, waaronder Malo de la Coëtquen, een voormalige eigenaar met een houten been, en de beroemdste van allemaal, de zwarte kat uit de slaapkamer van Chateaubriand, die tijdens restauratiewerkzaamheden in de muren werd gevonden. In de Middeleeuwen schreef de traditie voor dat bij de bouw van een kasteel een kat levend werd ingemetseld om demonen af te weren.
Het kasteel van Combourg is een strenge granieten vesting met op de top vier grote peperbakkentorens die met elkaar verbonden zijn door hoge muren.
Tijdens de Revolutie in 1794 werd het kasteel, dat toen eigendom was van de broer van François-René, geplunderd en in brand gestoken. Daarna volgden 80 jaar van verwaarlozing voordat het landgoed werd gekocht door een telg van de Chateaubriand-familie en in 1876 volledig werd gerestaureerd in neogotische stijl en onder invloed van Viollet-Le-Duc. Het kasteel en het 25 hectare grote park zijn nu open voor bezoekers van februari tot oktober.
Laat u rondleiden door François-René de Chateaubriand