De kabeljauwvisserij
De kabeljauwvisserij was een belangrijke economische activiteit. De grote visserij werd beoefend op de open zee op de oevers. Er waren twee soorten visserij: de groene kabeljauwvisserij, bekend als de zwervende visserij, en de droge kabeljauwvisserij, die beschut tegen de wind en de stroming werd beoefend. De werkomstandigheden in de kou en de vochtigheid waren uiteraard zeer zwaar.
De groene kabeljauwvisserij
De schepen vertrokken voor een visseizoen van 6 tot 7 maanden met bemanningen van ongeveer dertig man. De schepen hadden dories aan boord, platbodems die wendbaar waren en gemakkelijk op het dek konden worden gestapeld. Zodra het schip op de oevers was aangekomen, werden de sloepen met een bemanning van twee man op zee gezet. Ze visten de hele dag met drijvende lijnen. Eenmaal teruggebracht naar de boot werd de kabeljauw geopend, gewassen, gezouten en opgestapeld. De vis werd toen “groene kabeljauw” genoemd.
Droge kabeljauwvisserij
Bij deze vistechniek moesten ongeveer 100 man aan boord van de schepen zijn. Daar gingen ze voor anker in een haven van Newfoundland en bouwden aan land hutten om de vis op te slaan en te bereiden. Ze leefden in deze basisvoorzieningen. Elke avond werd de vis aan land gebracht en aan de kust gedroogd. De vis was beter bewaard gebleven en, eenmaal terug in Frankrijk, gemakkelijker te exporteren naar de Middellandse Zee.